een Arnhems meisje in Aalten

Verhaal van Ariaan Rodenburg-Somsen
Ariaan Rodenburg-Somsen
EEN ARNHEMS MEISJE IN AALTEN

september 1944 – juni 1945

Het is onrustig in Arnhem en er is luchtalarm. Zo nu en dan moeten wij schuilen in de kelder.

De scholen zijn gesloten en het bericht gaat door Arnhem, dat Arnhem moet evacueren.

Mijn opa en oma Meijnhardt, die dichtbij de Rijnbrug wonen, komen ’s middags naar ons toe. Zij vertellen dat er al gevochten wordt bij de brug. Ze hebben hals over kop een koffertje kunnen inpakken en verder alles moeten achterlaten. Zij gaan naar familie in Nijkerk. Een oom en tante uit de wijk Schaarsbergen nemen onze rieten wieg op vier wielen mee. Zij gaan met hun vier kinderen ook naar Nijkerk.

Arnhem voor en na de slag.

Mijn ouders zijn ook bezig om het een en ander in te pakken. Wij gaan met de fiets richting Aalten. We mogen de komende tijd bij tante Riek Heinen-Rots zijn.

Mijn groeifiets (dat is er een met dikke houten trappers) heeft mijn vader weggegeven aan een gezin dat ook moet evacueren en dat geen fiets heeft.

Ik ben benieuwd hoe het allemaal zal gaan. Mijn vader en moeder op twee fietsen met drie kinderen:

Ariaantje, Dikkie en Hannie. Hoe doen ze dat?

We vertrekken ‘s morgens vroeg. De reis gaat naar Doesburg, waar een oom en tante van mijn moeder wonen in de Poortstraat. Mijn moeder heeft Dikkie achterop de fiets. Mijn vader heeft twee koffers achterop en ik mag op de koffers zitten. Ik kijk over mijn vader heen.

Voor op de fietsstang liggen twee dekens en een kussen, daar kan mijn zusje Hannie op zitten.

Mijn vader zit al op de fiets (denk ik) als mijn zusje voorop wordt gezet en dan krijgt hij een zetje van de overbuurman. Zo fietsen wij richting Doesburg. Het is druk op de weg want het is een hele uittocht.

Voor acht uur ’s avonds moeten wij in Doesburg zijn.

Als wij op de IJsselbrug in Doesburg zijn, valt mijn moeder met Dikkie. Er lopen wat Duitsers en die helpen mijn moeder weer overeind. Ze vragen of wij al onderdak hebben. Mijn moeder zegt dat we bijna bij onze familie in Doesburg zijn. Gelukkig komen wij daar goed aan en slapen wij daar die nacht.

Waar gaan wij de volgende dag heen? We gaan nu richting Aalten. Onderweg drinken wij wat net buiten Doetinchem bij Café De Wiemelink. We gaan verder en komen ‘s middags bij tante Riek aan.

Ze is een weduwe van 39 jaar en heeft drie kinderen: Dien (18), Henk (17) en Annie (13). Mijn vader vertelt dat ze nog een meisje in huis heeft. Ze heet Nita Visser (10) en is een Joods meisje. Nu mogen we de komende tijd daar wonen. Voor hoe lang? Dat weten we niet.

Mijn tante woont in een vrijstaand huis met rondom tuin aan de Hogestraat 97.

Hogestraat 97

Ze heeft een voor- en achterkamer, afgescheiden door schuifdeuren. Ook is er een kleine keuken met een tafel bij het raam, een kolenfornuis en een bijkeuken. Vanuit de keuken kom je zo in de achterkamer. In de voorkamer komen wij zelden.

Boven heeft mijn tante drie slaapkamers en nog een zolder met een vliezotrap. Achterin haar tuin heeft ze een schuilkelder. Bij aankomst leggen wij onze fietsen tegen de schuilkelder aan en daaroverheen leggen wij bossen takken; zo is alles mooi verstopt. Ik speel in die tijd met Rikie Hunink, Jantje Weggelaar en een meisje van Winkelhorst. We hoeven niet naar school.

Vader en moeder Somsen

Maar mijn vader, die onderwijzer is, geeft ons met de buurtkinderen toch les. Hoe vaak dit was, weet ik niet meer. We zitten dan in de achterkamer te werken.

s Avonds moeten de huizen goed verduisterd zijn en zit mijn moeder bij een jampotje met water en een drijvend oliepitje erin kousen te stoppen. Dat weet ik nog wel.

Mijn nichtje Dien heeft een vriend, Jacob Fries. Hij is altijd opgewekt. Ik vind hem een gezellige en aardige jongen.

Zo nu en dan is het onrustig in Aalten. Als er luchtalarm is moeten we vaak naar de schuilkelder achter het huis. Maar we gaan ook wel eens naar de buurtschap Heurne, ook naar een schuilkelder. Gelukkig hebben wij geen honger, we blijven er vaak een paar uur en soms eten we er hutspot.

Vaak zijn er ook razzia’s, mannen worden weggehaald om naar Duitsland getransporteerd te worden. Mijn vader verstopt zich soms in een kast, maar soms ook bij fietsenmaker Winkelhorst. Achter in de tuin is een diep gat gegraven, daar kan mijn vader in staan en daar gaan dan ook weer takken overheen.

Gelukkig voor ons en mijn tante dat ze hem niet vinden.

Af en toe spelen we op straat, we lopen ook wel eens richting het kerkhof. Op een dag zien we boven aan het pad een man staan, zonder broek en onderbroek. We hollen naar huis en vertellen thuis wat we gezien hebben. Een paar dagen later komt er een agent met een boek met foto’s. Rikie en ik moeten zeggen of we de man herkennen van een foto.

Soms kerken wij zondags bij de familie Te Gussinklo. Zij wonen een straat achter de Hogestraat. Mijn vader leidt de samenkomst en hij staat tussen twee kamers in te preken. Er zijn in Aalten ook veel Scheveningse vrouwen.

Bij mijn tante eten we altijd heerlijke karnemelkse saus, die ze zelf maakt. Of er die winter veel sneeuw gelegen heeft weet ik niet meer. Maar op een dag heeft mijn tante een schapenvacht buiten hangen. Het is avond en we horen hondengeblaf. Op die avond is de schapenvacht gestolen.

In die wintermaanden krijgt mijn tante nog inkwartiering van drie Duitse soldaten. De mooie voorkamer wordt leeggemaakt en er komt stro op de grond te liggen. Mijn vader praat veel met ze. Het zijn ‘goede Duitsers’, ze brengen regelmatig lekkere dingen mee. Maar mijn zusje Hannie van twee jaar zegt steeds: ‘Vieze moffen hebben alle meubes (meubels) weggehaald’. Ze neemt ook niets van hen aan.

Maar er gaan geruchten, dat de Duitsers de strijd gaan verliezen. Eind maart trekken de Engelsen op tanks Aalten binnen, ze delen brood, biscuit en chocolade uit. Maar ook de NSB-ers lopen met kaalgeschoren hoofden door het dorp. Iedereen kan nu zien wie het zijn.

Op een dag krijgt Nita bezoek van haar zus. Wij moeten buiten spelen. De tuindeuren staan open. Opeens hoor ik Nita vreselijk huilen. Haar zus vertelt dat hun beide ouders zijn omgekomen in een concentratiekamp. Nooit zal ik vergeten hoe zij samen hebben gehuild. Vanaf die tijd is mijn tante haar moeder geworden.

Nita Waisvisz, november 1946

Op 21 juni 1945 gaan we weer terug naar Arnhem. Mijn vader is al eerder in ons huis wezen kijken. Alles is weggeroofd. We gaan op een vrachtwagen met gekregen spullen naar huis. Mijn ouders, maar ook wij, zijn blij dat we weer naar ons eigen huis kunnen. De kelder staat vol met water, mijn poppenwagen drijft in het water. Het zolderraampje zit nu beneden in het erkerraam gespijkerd.

Mijn moeder schrijft op de kalender: ‘21 juni ’45 terug naar huis’. Een dag om nooit te vergeten, met zijn vijven weer thuis!!!

Op zaterdag 13 oktober 1945 zitten wij met ons drieën op de stoep voor ons huis. En wie komt er op bezoek: tante Riek. Ze vraagt: ‘Waarom zitten jullie hier?’ Wij zeiden: ‘We hebben een broertje gekregen! Theo heet hij’. Het is een gezonde baby van acht pond. Mijn vader wilde hem de naam Theodorus BALDWIN geven, maar mijn moeder vond die naam niet mooi en ze zei: ‘Noem hem maar naar mijn twee broers, Dirk en Frederik’.

Fam. Somsen-Meijnhardt, Arnhem (1946)

l-r: Dick (1939-1981), Ariaan (1937-) met pop, Dien Heinen (1926-), Theo (1945-), Maria Meijnhardt (1906-1990), Hannie (1942-), Johan Somsen (1894-1967)

Na verloop van tijd worden er pakketten uit Amerika verstuurd naar ons. Ze komen van drie nichten van mijn vader: Dina, Ella en Jennie Somsen uit Baldwin. Als wij uit school komen is dat altijd een verrassing. Want er zitten leuke dingen in, zoals: kleding, schoenen, poppen en nog andere dingen.

De nichten maken ook mooie handwerken, zoals quilt-kleden waarvan mijn ouders er één bij mijn geboorte hebben ontvangen. Gelukkig heeft mijn moeder die tijdens de evacuatie meegenomen!

Op de reünie in augustus 1997 heb ik dat quilt-kleed nog kunnen laten zien. Ik bewaar die nu als een waardevolle herinnering aan onze familie uit Baldwin.

Verhaal genoteerd in 1999.